maandag 1 juli 2013

De Fundatie in Zwolle

Museum de Fundatie is na een grote verbouwing sinds juni weer voor het publiek geopend.
De uitbreiding van een ellipsvormig opbouw op het dak van het neo classicistische gebouw kun je bewonderen of je kunt het verfoeien.
Een ding is zeker: Het valt zeker op in de historische binnenstad van Zwolle.
Tijd voor ons om een kijkje te gaan nemen.

De omvangrijke  eigen collectie kunst is nog steeds te zien. Moderne en hedendaagse kunst met bekende namen, zoals Vincent van Gogh, Toorop, Jan Sluyters, Karel Appel, Paul Citroen en Carel Willinck.
Drie exposities van Jeroen Krabbe, Duitse kunstenaars en de zoon van de architect van de verbouwing, topfotograaf Pieter Henket zijn tot november te bewonderen.

Schilderijen van Jeroen Krabbé.
De vader van Jeroen Krabbé bewaarde de kindertekeningen van zijn zoon en voorzag ze van het commentaar van zijn zoon Jeroen. Ruim 60 jaar koos Krabbé diezelfde tekeningen als uitgangspunt voor een serie schilderijen.

In het midden de Vis van Chagall





Voor geïnteresseerden lees hier verder



Paleis (van Justitie a/d Blijmarkt is de Zwolse locatie van Museum de Fundatie. Dit neoclassicistische pand is gebouwd tussen 1838 en 1841, naar een ontwerp van de Haagse architect Eduard Louis de Coninck. Het deed dienst als Paleis van Justitie en bood later onder meer onderdak aan de Rijksplanologische Dienst. In 2004/2005 is het Paleis a/d Blijmarkt naar een ontwerp van architect Gunnar Daan verbouwd tot kunstmuseum.

Museum de Fundatie beheert sinds 1993 de collectie moderne en hedendaagse kunst van de provincie Overijssel. Belangrijk onderdeel daarvan is de ‘collectie Citroen’, bijeengebracht door kunstenaar en verzamelaar Paul Citroen (1896-1983). De provincie kocht tussen 1975 en 1987 belangrijke delen van Citroens collectie aan.
In de collectie van Paul Citroen, die de periode 1900-1965 omvat, bevinden zich werken van onder anderen Jacoba van Heemskerck, Charley Toorop, Herman Kruyder, Jan Sluyters, Carel Willink, Piet Ouborg, vroege werken van Appel, Jorn en Corneille, en uiteraard werk van Citroen zelf.
Het structurele aankoopbeleid van de provincie was er in de jaren tachtig op gericht om de leemten in de collectie Citroen aan te vullen en aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in de (Nederlandse) beeldende kunst na 1965. In deze periode werden werken aangekocht van onder meer Armando, Guido Lippens, Thomas Rajlich, Hans Ebeling Koning, Jaap van den Ende, Nick Banks, Joep van Lieshout en Henk Visch. Vanaf 1993 vonden de aankopen plaats onder verantwoordelijkheid van de Hannema–de Stuers Fundatie.

Vader Krabbé was een groot liefhebber van kindertekeningen. De tekeningen die zijn zoon Jeroen tussen 1947 en 1958 maakte, bewaarde hij dan ook zorgvuldig. Meer dan een halve eeuw later koos Jeroen Krabbé diezelfde tekeningen als uitgangspunt voor een serie schilderijen. Hij combineerde de ongebreidelde fantasie van toen met de volwassen visie van nu en ontdekte hoe dat kleine jongetje nog altijd meekijkt met de inmiddels gerenommeerde schilder. Op de schilderijen figureren onder meer zijn vrouw Herma, zijn ouders, zijn broer Tim, de hond Kazan en een ‘Chagall-vis’. De doeken vertellen op caleidoscopische wijze het verhaal van een onvermijdelijk kunstenaarschap.
“Dit is Leonardo da Vinci. Die zit aan zijn spinnewiel vast en kan niet meer naar zijn schilderij toe,” staat er bij een tekening uit 1948. Het is een citaat van de maker, genoteerd door zijn vader. Zelf kon hij – vier jaar oud – immers nog niet schrijven. Bij een andere tekening staat: “Ik denk dat het een poes is van Picasso.” Opmerkelijke uitspraken uit de mond van een kind, hoewel ook weer niet zo heel opmerkelijk als Krabbé uitlegt dat zijn vader hem toen al geregeld meenam naar kunsttentoonstellingen, niet alleen in Nederland maar zelfs in Parijs. Als tekenleraar en geboren didacticus hechtte Maarten Krabbé grote waarde aan de verbeeldingskracht van kinderen, die juist in die jaren ook door de Cobra-kunstenaars werd gepropageerd. Met zijn zelfbedachte lesmethode, gestoeld op vrijheid, fantasie en experimenteerlust, vernieuwde Krabbé sr. het naoorlogse tekenonderwijs in Nederland en vormde hij en passant de artistieke persoonlijkheid van zijn zoon, die zich maar al te graag opwierp als proefkonijn.
‘Dum Vivimus Vivamus’, zo heet de serie olieverfschilderijen die Jeroen Krabbé maakte naar aanleiding van zijn kindertekeningen. Oftewel: ‘Laat ons leven zolang we leven’. Dit was de spreuk die Jeroen Krabbé van zijn ouders meekreeg en die onder zijn geboorteaankondiging staat. Het (van oorsprong Epicurische) motto mag gezien worden als een aansporing om iets van het leven te maken en er tegelijkertijd van te genieten. De tentoonstelling van in totaal veertien doeken van 190 x 148 cm is een van de drie openingsexposities die deze zomer te zien zijn in het vernieuwde Museum de Fundatie in Zwolle. Met de serie, waarvoor behalve de kindertekeningen ook het album met jeugdfoto’s tevoorschijn werd gehaald, reageert Krabbé als het ware op de negen schilderijen die hij eerder in dit museum toonde onder de titel ‘De ondergang van Abraham Reiss’. Na deze confronterende serie, die gaat over zijn in de Tweede Wereldoorlog vermoorde grootvader, kon hij niet zomaar terugkeren naar de landschappen waarmee hij in voorgaande jaren zoveel succes had: “Het ging niet meer. Ik wilde door met die persoonlijke invalshoek.”

Voor deze recente, veel vrolijker gestemde serie schilderijen greep Krabbé deels terug op de experimentele technieken die hij van zijn vader leerde, maar die hij sinds zijn kinderjaren eigenlijk nooit meer had toegepast. In sommige gevallen werkte de techniek echter niet in olieverf en moest hij het effect ervan op een andere manier zien te bereiken. Zo werd de volleerde schilder, die zijn opleiding kreeg aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam, geprikkeld om opnieuw het experiment aan te gaan. Heel belangrijk in dit proces van terugkijken en herontdekken was de emotie die Krabbé tijdens het werken overviel, het in essentie beklemmende gevoel van alleen te zijn en de sensatie dat door de kracht van de verbeelding dat isolement kan worden doorbroken. De kindertekeningen, foto’s en niet te vergeten de vele herinneringen in zijn hoofd mondden zodoende uit in wat zich misschien nog het beste laat omschrijven als een geschilderde autobiografie van zijn jeugd, zij het wel met een poëtische ondertoon: ”Een kind maakt iets mee en doet daar al tekenend iets mee. Ik wilde een flashback maken met elementen uit de werkelijkheid en de fantasie, realiteit en verbeelding gecombineerd.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten